De volwassen opvoeder voedt eerst zichzelf op en daardoor de leerlingen[1]
Kleuters gedijen in een uitnodigende omgeving, waarin de leraar ritme en regelmaat verzorgt en waarin de kinderen zich in hun eigen tempo kunnen ontwikkelen. Kinderen van groep 3 (eerste klas) tot en met 8 (klas 6) zijn gebaat bij leraren die beeldend en met enthousiasme over de wereld vertellen en deze voor hen verteerbaar maakt. Middelbare scholieren waarderen leraren die van hun vak houden en dit met passie uitdragen.
Deze verschillende behoeften van de leerlingen kunnen we verklaren vanuit wat in de menskunde de pedagogische wet genoemd wordt. Een wet klinkt misschien als iets wat je moet naleven, maar het gaat hier om een wetmatigheid. En natuurlijk zijn er binnen die wetmatigheid altijd individuele verschillen. In dit thema verdiepen we ons in deze pedagogische wetmatigheid, zodat je deze bewuster kunt inzetten, rekening houdend met die individuele verschillen.
De wetmatigheid heeft te maken met het vierledige mensbeeld; met de opbouw van de mens uit vier wezensdelen: een fysiek lichaam, een etherlichaam, een astraallichaam en het ik (zie menskunde en leeftijdsfasen). Het etherlichaam, astraallichaam en ik werken de eerste jaren intensief mee aan de groei en vorming van het fysieke lichaam. Daarna komen deze wezensdelen (of kwaliteiten) deels vrij voor de volgende stap in de ontwikkeling . Dat gebeurt één voor één, in een vaste volgorde. Het etherlichaam (rond 7 jaar), het astraallichaam (rond 14 jaar) en tot slot het ik (rond 21 jaar). Je kunt ook spreken van lagere en hogere wezensdelen, waarbij het fysieke lichaam het laagste wezensdeel is en het ik het hoogste. In het uitgangspunt menskunde beschrijven we de vier wezensdelen: fysiek lichaam, etherlichaam, astraallichaam en ik. In het uitgangspunt leeftijdsfasen lees je hoe de ontwikkeling verloopt en wanneer je als pedagoog de verschillende wezensdelen kunt opvoeden. In dit thema lees je hoe en waarom een hoger wezensdeel van een leraar een lager wezensdeel van een leerling kan beïnvloeden. Ook lees je wat dit voor jou als leraar betekent. Want hoewel je de wetmatigheid misschien al intuïtief inzet, kan het interessant en zinvol zijn om hier ook bewust mee aan de slag te gaan. Wanneer je nog niet thuis bent in de verschillende wezensdelen, kun je ook eerst het uitgangspunt menskunde bekijken.
Bovenstaande kan nog best abstract klinken. Hoe ziet de werking van dit principe eruit in de praktijk? Drie voorbeelden.
In de onderbouw
Een kleuterklas van een vrijeschool ademt de sfeer van een grote huiskamer uit. Er zijn een aantal speelhoeken, een grote tafel waaraan kan worden gewerkt en gegeten, een hoekje waarin spulletjes van het jaargetijde tentoongesteld staan en veel ruimte om te spelen. Ondanks speelruimte en spelmaterialen voor zo’n 25 kinderen oogt het er rustig, overzichtelijk en aangenaam. Totdat de kinderen gaan spelen en de ruimte doet denken aan een zoemende bijenkast. De leerkracht zit op een grote stoel op een duidelijk zichtbare plek, overziet het geheel en als er iets gebeurt staat de leerkracht op, loopt naar de kinderen toe en probeert al zingend, met een enkel woord, of eventueel zelfs zonder woorden het spel weer in goede banen te leiden. Een belletje of een lied luidt de overgang in naar het maken van de kring. Omdat dat elke dag op dezelfde manier gebeurt, weten alle kinderen wat ze moeten doen.
**Een voorbeeld uit klas 3 (groep 5)
**
Op het bord in het lokaal van klas 3 (groep 5) staat een kleurrijke tekening van een grotschildering. Ernaast zijn Egyptische hiërogliefen getekend. Aan een lange waslijn hangt zelfgeschept papier te drogen en op het bureau van de leraar staat een oude typemachine. Op de kast staan potjes inkt en er liggen ganzenveren. De kinderen hebben de inkt in de potjes zelf gemaakt van bramen, blauwe bessen en galappeltjes van de eikenboom. Er liggen stukken klei op de vensterbank. Hierop hebben de kinderen een paar dagen geleden in heus spijkerschrift hun naam geschreven. De kinderen zijn aan het werk in hun periodeschriften. De leraar loopt door de klas en bewondert het werk van de kinderen. Hier en daar geeft de leraar aanwijzingen. De leerlingen schrijven een stuk tekst over van het bord of maken hun eigen verslag van dat wat de leraar vanmorgen heeft verteld. Over de monniken bijvoorbeeld, die in de middeleeuwen letters verluchtten (versieren) en er jaren over deden om een boek te kopiëren. De kinderen illustreren hun tekst met passende tekeningen. Vanmiddag gaan ze zelf ook zo’n verluchte letter maken. Met zwarte inkt, aquarelverf en dun goudpapier.
**In de midden- en bovenbouw
**
Stap je een vrijeschool voor voortgezet onderwijs binnen, dan zie je dat er lang niet altijd een vast lokaal is voor een klas. Lokalen kunnen ook per leraar of per vak ingedeeld zijn. De gangen en lokalen ogen kaler dan op een vrije basisschool. Vaak zie je aan posters, leerlingenwerk of attributen welk vak er in een lokaal gegeven wordt. In het scheikundelokaal staan bijvoorbeeld potten met chemicaliën en hangen labjassen aan haakjes, in het kunstlokaal zijn objecten voor stillevens te vinden, hangen schilderingen aan de muur en staat er misschien wel een etspers. Leraren op het voortgezet onderwijs zijn experts op hun vakgebied en spreken de leerlingen in duidelijke en directe taal aan. De kennis en kunde van de leraar wekt bij de leerlingen de wil om aan de slag te gaan met de leerstof.
Dat de leerkracht in het voorbeeld uit de kleuterklas op een zichtbare plek het overzicht bewaart en stimuleert en bijstuurt waar nodig, is niet voor niets. Kenmerkend voor kinderen in de leeftijdsfase 0-7 jaar is dat ze druk bezig zijn met het ontwikkelen en het veroveren van hun fysieke lichaam. Denk alleen maar eens aan het leren lopen en het veroveren van andere motorische vaardigheden. Een kind is gebaat bij een rustige, veilige, gestructureerde omgeving, waar het vrij kan bewegen en in een eigen tempo kan leren. Dit zijn kwaliteiten van het etherlichaam. Met andere woorden: de fysieke ontwikkeling van een kind is gebaat bij de eigenschappen van het etherlichaam. In de kleuterklas reageren kinderen sterk op het doen en laten van de opvoeder, maar ook de omgeving die deze opvoeder creëert is van groot belang voor de kleuter. Het is een voorbeeld waaraan het kind zich spiegelt. Met het eigen etherlichaam verzorgt de opvoeder de ruimte én de vormgeving van de tijd, waarin het fysieke lichaam van de kleuter tot ontwikkeling kan komen.
In het voorbeeld uit de derde klas (groep 5) put de leraar vanuit zijn astraallichaam. Hier geldt dat een harmonisch en evenwichtig gevoelsleven een gezondmakende werking heeft op het gewoontelichaam, oftewel etherlichaam van het kind. De leerlingen van klas één (groep 3) tot en met de achtste klas (klas 2 vo) willen de wereld leren kennen. Een deel van hun etherkrachten komt vrij voor het (gestructureerde) leren. En wat werkt beter dan leraren die vanuit een onmetelijke interesse en enthousiasme (hun astraallichaam) de wereld voortoveren? Vanuit dit enthousiasme toont de leraar de schoonheid van de wereld. In een beeldrijke taal vertellen leraren eveneens over alles wat zich in de zielenwereld kan afspelen, van het verdriet van de verstoten stiefdochter tot het geluk van de teruggekeerde verloren zoon.
Op het astraallichaam van de puber werkt het ik van de opvoeder in. Dat is het wezensdeel dat leraren op de middelbare vrijeschool het meest inzetten in hun onderwijs. Volgens de menskunde en leeftijdsfasen, vormen de leerlingen nu immers hun astraallichaam. Het is het begin van de persoonlijkheidsvorming. Dit uit zich met het zich afzetten tegen ouders en leraren, als een manier om zichzelf te ontdekken en te vormen. Leerlingen moeten leren hoe ze hun astraallichaam kunnen beteugelenen daarom reageert de leraar vanuit zelfbeheersing (het ik) op impulsieve acties van de leerlingen. Doordat leraren richting geven aan hun idealen, leven zij voor hoe je je astraallichaam kunt besturen. Het is daarnaast niet voor niets dat op middelbare scholen vooral vak-experts rondlopen. Leerlingen in de leeftijd van 14 tot 21 jaar zijn namelijk op zoek naar authenticiteit en naar de waarheid van de fenomenen in de wereld. Daarom is het ook belangrijk dat leraren over veel kennis beschikken en experts op hun vakgebied zijn. Ook de manier waarop leraren samenwerken is een voorbeeld van hoe je vanuit je ik met elkaar kunt omgaan.
Samengevat geldt dat kleuterleerkrachten met hun etherlichaam het fysieke lichaam van kleuters helpen versterken. Leerkrachten in de basisschool bieden vanuit hun astraallichaam een bedding aan de leerlingen om hun etherkrachten te kunnen vormen. Leraren in de bovenbouw geven met hun ik het voorbeeld hoe de leerlingen met de ongetemde vermogens van het astraallichaam kunnen omgaan. In een schema zou dat er als volgt uitzien:
Als een gezond etherlichaam een weldaad is voor de kleuters in een kleuterklas, als je met een rijk astraallichaam de vrije etherkrachten van een basisschoolleerling aan het werk zet en als je met je ik het voorbeeld bent voor het ongetemde astraallichaam van de puber, dan is het fijn dat je als leraar deze wezensdelen (kwaliteiten) ook bewust kunt inzetten. Hieronder enkele handvatten die je kunt gebruiken in de praktijk.
0-7 jaar
Verzorgen van ritme en regelmaat. Je kunt hierbij denken aan het dag-, week- en jaarritme. Dat wil zeggen, de indeling van activiteiten is bijvoorbeeld elke ochtend hetzelfde. In de middag is er iedere dag een andere activiteit, maar dan wel iedere week gelijk. Maandagmiddag bijvoorbeeld schilderen, dinsdagmiddag euritmie, donderdagmiddag muziek en vrijdagmiddag tekenen. Wil je werken met het jaarritme, dan kun je inspelen op het ritme van de seizoenen. Het gebruik van seizoenstafels kan het gevoel van ritme bevorderen en de zintuigen stimuleren.
Verzorgen van het aantal aanwezige prikkels; het aanbieden van een rustige omgeving.
Verzorgen van aangename (natuurlijke) prikkels. Denk hierbij aan de kleur en vormgeving van het lokaal, natuurlijke materialen van het speelgoed. In de vrijeschoolkleuterklassen zie je allerlei soorten houten bouwmateriaal en poppen gemaakt van stof. Garen gebruikt voor handwerkjes is vaak of wol of katoen. De leraren zingen veel zelf met de kinderen of begeleiden hun zang met eenvoudige instrumenten. Het aanbieden van gezonde voeding hoort hier ook bij.
Het verzorgen van de ruimte waarin een kind zich vrij kan bewegen en vrij kan spelen en leren. Tijdens het vrij spel biedt het lokaal ruimte om hutten te bouwen, of een zelfgemaakt circuit te maken van banken en kisten. Zo kan een kind in eigen tempo verkennen wat het lijf allemaal wel en niet kan.
Aandacht voor de handelingen die je verricht. Als je je realiseert dat een kind in die leeftijd leert door de nabootsing kun je je voorstellen dat het meer leert van een leerkracht die voor het Sint Maartensfeest ter plekke een lampion maakt van een knol en niet een lampion meeneemt waar het de vorige avond uren aan heeft zitten werken.
Laat een kind meemaken, of nog liever meedoen, in alle stappen die nodig zijn om bijvoorbeeld brood te bakken of soep te maken. Lekker eten, dat geurig is, hoort bij goede zorg voor etherlichaam.
Liefdevolle aandacht voor wat zich wil ontwikkelen.
Probeer te onthaasten en de rust te bewaren.
**7-14 jaar
**
Bij het gestructureerde (schoolse) leren maakt het kind gebruik van vrijgekomen etherkrachten. Het kan het geheugen en de gewoontevorming inzetten. Dit wordt leuker, rijker, gaat soepeler, als de leraar de kinderen prikkelt door de leerstof interessant, kleurrijk en boeiend te maken; het oefenen steeds even net een beetje te veranderen. Dit doe je als leraar met je astraallichaam. Maak gewoontes rijk en zinvol door er gevoelsaspecten aan te verbinden. Een klaslokaal moet bijvoorbeeld iedere dag worden geveegd. De kinderen deden dat zelf en hadden om de beurt klassendienst. De juf was niet tevreden over hoe het gebeurde. Op een dag liet ze alle kinderen met hun stoeltje bovenop de tafels zitten en veegde de klas terwijl ze vertelde wat ze allemaal wel niet tegenkwam. De hoeveelheid stof werd gewogen op de keukenweegschaal. Vanaf dat moment werd het vegen een sport.
De vertelstof van de klassen 1-8 (groep 3 tot en met klas 2 VO) brengt de kinderen de mythen van verschillende culturen en vele geschiedkundige verhalen. Door de vertelstof krijgen de kinderen aan de hand van alle beelden een gevoelsmatig begrip voor morele zaken. Denk bijvoorbeeld aan de het oudtestamentische verhaal van Salomon en de betwiste baby. Denk aan de woeste Fenriswolf in de verhalen van de Edda, die groeit door de leugens van zowel mensen als Goden. Denk aan het verhaal van Narcissus in de Griekse mythologie, die zichzelf zo bewonderde dat hij zich niet meer los kon rukken van de vijver die zijn beeld weerspiegelde.
Ook alle andere leerstof die beeldend wordt gebracht werkt met kleur en klank door in het etherlichaam (zie ook: gebruik van beelden).
Kleur, melodie en het ritme van muziek behoren tot het astraallichaam. Zij werken vormend in op de opbouwprocessen van het etherlichaam. Door het toepassen van kunst in je lessen, zowel de lessen in kunstzinnige vaardigheden als kunstzinnige verwerking binnen het periode-onderwijs (zie kunstzinnig onderwijs), werk je vanuit het astraallichaam voedend in op het etherlichaam en motorische vaardigheden worden verfijnd.
Verbind de lesstof met iets wat de kinderen zelf kunnen beleven. Oefen de topografie van de provincie eens aan de hand van de plaatsen waar kinderen wonen of opa’s en oma’s, of aan de plaatsen die ze tegenkomen onderweg van en naar school.
Het vieren van de jaarfeesten en het op deze manier beleven van het jaarverloop en de seizoenen verrijkt het beleven van tijd en natuur.
Breng gevoel en emotie in je lessen, maar zo dat jij die gevoelens in de hand hebt. Als onderbouwleerkracht ben je als het ware een toneelspeler. Je kunt naar gelang de situatie allerlei gevoelens en emoties inbrengen. Bij het vertellen over de wereld, bijvoorbeeld over de kou aan de polen en de klamme vochtige atmosfeer in een oerwoud, over de teerheid van mossen en de bulderende waterval van Schaffhausen. Je zet je vertelkunsten in bij het vertellen van de verhalen, maar je zet je kunsten als toneelspeler ook in bij het aanspreken van de kinderen op hun gedrag. Het inzetten van strengheid, verbazing, vreugde, geheimzinnigheid, boosheid zijn je instrumenten die je hanteert in je lesgeven. Maar alleen als jij ze hanteert en er mee kunt spelen.
**14-21 jaar
**
Laat je enthousiasme voor je vak blijken.
Benader leerlingen vanuit rust en zelfbewustzijn.
Humor kan je helpen. Sta liefdevol boven de emotionele roerselen van de leerlingen.
Je bent de kapitein van het schip. Stuur de leerlingen bij, waar zij het zelf nog niet kunnen.
Bied grenzen, help hen herinneren zich te focussen, help hen plannen en zelfstandig worden.
De leerlingen zijn nog hun zelfbeheersing aan het verkennen. Ze kijken daarin heel erg naar de leraren als voorbeeld. Laat dus zelfbeheersing zien.
Wees een voorbeeld en een steun voor de leerlingen.
Wees ook een voorbeeld voor de leerlingen in hoe je als collega’s samenwerkt.
Werken aan je eigen wezensdelen
Het kan zijn dat je merkt dat je als leraar een of meerdere eigen wezensdelen wilt versterken. Omdat het je kan helpen in je onderwijs, je werk verlicht en energie geeft.[2] Maar hoe doe je dat? Elk wezensdeel heeft zijn eigen voedingsbronnen en vraagt om eigen wijze van opvoeden. Hieronder lees je welke voedingsbronnen dit zijn en hoe je zelf kunt werken aan het versterken van je fysieke -, ether- en astraal lichaam en tot slot het ik.
**Je etherlichaam versterken
**
Het etherlichaam kan op twee manieren worden gevoed: via de natuur en via de cultuur. Die eerste manier heeft alles te maken met de zorg voor algemene gezondheid en vooral ook met ritme. Het gaat daarbij natuurlijk over het waak- en slaapritme; maar ook het ritme in de dag, de week en het jaar voeden de vitaliteit. Het gaat om de balans tussen inspanning en ontspanning. Het gaat om opladen in de natuur of bezig zijn met zaken van totaal andere aard dan het werk. Nog een manier om het etherlichaam gezond te houden is het ‘handcontact met de aarde’. Dat zijn werkzaamheden zoals tuinieren, brood bakken, spinnen en hout snijden.
Dan is er de voeding van culturele aard; een bezoek aan een museum of een theater bijvoorbeeld, het
bespelen van een instrument, schilderen of tekenen. Ook het werken met betekenisvolle teksten of beelden kan voedend zijn. Beelden uit een sprookje of meditatiebeelden elke dag weer in het bewustzijn proberen te brengen, kan helpen om hernieuwde energie te vinden.
Je astraallichaam versterken
Joop van Dam beschrijft in zijn boekje ‘De pedagogische wet’[3] hoe waarneming het astraallichaam versterkt. Het gaat om steeds weer opnieuw nieuwsgierig blijven naar de wereld. Een open oog houden, geïnteresseerd zijn in elk detail en voortdurend bereid zijn iets nieuws te zien. Dit geldt ook voor het kijken naar en waarnemen van de leerlingen. Als leraar zou je je steeds opnieuw de vraag kunnen stellen: wat leeft er in dit kind? Wat wil het ontplooien? Wat belemmert het? Deze manier van kijken versterkt het astraallichaam. Het gevoel speelt hierbij een belangrijke rol als waarnemingsorgaan. Ook dit vraagt om interesse voor elk detail en elke dag opnieuw kijken, Het vraagt ook om een verkenning van de eigen ziel. Welke sympathieën en antipathieën en voorkeuren horen bij mij en welke daarvan belemmeren mij bij het onbevangen waarnemen?
Je ik versterken
Het ik blijft gezond door je diepste drijfveren te volgen en door die drijfveren te voeden. Bezig zijn met die dingen waar je intrinsiek voor gemotiveerd bent, helpt om vitaal te blijven. Maar wat zijn die drijfveren en hoe kan je die vinden? De vraag stellen: ‘Waar word ik enthousiast van?’ kan antwoord geven op die vraag. Of geef jezelf een opdracht, waarbij je je zelfdiscipline aanspreekt. Dat kan bijvoorbeeld een klein onderzoekje zijn, iets nieuws dat je wilt leren, of met bewustzijn een dagelijkse handeling uitvoeren. Daarnaast is terugblikken of reflecteren een instrument om passies en drijfveren op te sporen. Het helpt wakker te worden voor de eigen wil én wakker te worden voor wat de wereld van je vraagt. Een eenvoudig begin is een terugblik op de dag met de vraag: welke wezenlijke ontmoeting had ik vandaag? Wat was het wondertje van de dag? Of wat liep anders dan verwacht en wat leverde dat op? Een volgende stap is te proberen om naar de gebeurtenissen van de dag te kijken alsof men naar een film kijkt waarin men zelf meespeelt. Dan nog eens in omgekeerde volgorde en wat vergeten is, zelf aanvullen. Men kan ook beginnen met één gebeurtenis of één dagdeel. De vragen die je jezelf hierbij kunt stellen zijn bijvoorbeeld: wat was wezenlijk, wat niet? Wat was moreel of niet? Kan ik waarnemen wat daar speelt, wat daar nodig is? De vragen die je aan deze terugblik overhoudt, neem je mee de nacht mee in. Het kan dan zijn dat je de volgende dag een inval hebt. Al doende geef je die dag een opdracht of zeg je iets dat onverwacht goed uitpakt. Dat is het werk van de onbewuste intuïtie, van de onbewuste wil. De kunst is om die wil te herkennen en als drijfveer toe te laten in je handelingen en keuzes.
Op deze manier is zelfopvoeding een belangrijk hulpmiddel, of zelfs een voorwaarde bij de opvoeding. Het klinkt misschien als een extra belasting, maar het blijkt in werkelijkheid een hulp bij het werk te zijn, het verlicht de last en geeft energie.[4]
Meer lezen:
www.zonnewende.nl
[1] Wember, V. (2016). Wilsopvoeding. Amsterdam: Uitgeverij Pentagon.
[2] Pronk, H. (2015). Is de kast leeg? Amsterdam: Uitgeverij Pentagon.
[3] Van Dam, J. De Pedagogische wet. Amsterdam: Uitgeverij Pentagon.
[4] Pronk, H. (2015). Is de kast leeg. Amsterdam: Uitgeverij Pentagon.