Stel je een klaslokaal voor waarin je als docent een in jouw ogen inspirerend verhaal vertelt of een wat langere instructie geeft. Je introduceert je onderwerp en navigeert via voorbeelden en zijstapjes naar een logisch slot. Soms schrijf je wat op het bord of wijs je naar een afbeelding of overzicht op je digitale bord. Wellicht hangen alle leerlingen aan je lippen, maar de kans is groter dat de mate van aandacht per leerling verschilt. Bovendien is er een grote verscheidenheid aan hoe de leerlingen de vertelde stof opnemen en verwerken. Waar de ene leerling zorgvuldig je woorden in zijn schrift noteert en je vraagt je zin nog eens te herhalen, zal een andere leerling met een dromerige blik uit het raam kijken. Weer een andere leerling is vooral bezig met zijn klasgenoot terwijl zijn buurman jou misschien wel wil volgen, maar moeite heeft met negeren van wat naast hem gebeurt. Dezelfde onderlinge verschillen zie je ook wanneer een klas aan het werk wordt gezet om de stof in eigen woorden te beschrijven en te illustreren. Waar de ene leerling met vlugge, slordige krabbels de stof samenvat en verwerkt, maakt de andere leerling een waar kunstwerk van diens uitwerking.
Loop je een dag met dezelfde klas mee, dan zul je ervaren dat alle leerlingen zo hun eigen kwaliteiten hebben. Ze werken ieder op hun eigen manier, verwerken de stof op eigen wijze, en hebben diverse manieren van omgaan met de docent en elkaar. Zie je de leerlingen in verschillende groepssamenstellingen - bijvoorbeeld bij profielvakken - dan kan het zomaar zijn dat een leerling in de ene groep de tijd bewaakt en het werk ordent, terwijl die zich in een andere samenstelling van de klas juist volgend opstelt en reflecterende vragen stelt. Zo kan het ook zijn dat tijdens een klassenbespreking of collegiale uitwisseling blijkt dat eenzelfde leerling zich heel anders gedraagt tegenover jou dan tegenover je collega. Kortom: de meeste leerlingen gedragen zich niet altijd hetzelfde. Elke leerling bezit een scala aan kwaliteiten die zich, afhankelijk van de situatie en omgeving, meer of minder manifesteren.
Tijdens de jaren op de middelbare school staat de ontwikkeling van het astraallichaam van de leerling centraal. De leeftijdsfase van 14 tot 21 jaar is namelijk de fase van de ontwikkeling van het astraallichaam (zie menskunde en leefijdsfasen). De leerlingen gaan nu een eigen relatie zoeken met de wereld om hen heen en komen los van hun ouders. Zij zoeken in de buitenwereld naar voorbeelden en idealen. Natuurlijk verschillen leerlingen in de manier waarop ze dit doen. Het duidelijkste is het onderscheid tussen een introverte en een extraverte relatie met de buitenwereld. In de vrijeschool onderscheidt men dit introvert- of extravert-zijn nog iets verder en komt dan tot zeven manieren waarop een mens zich verbindt met de buitenwereld; dit zijn de zogenoemde planeetkwaliteiten.
De ontwikkeling van het astraallichaam gebeurt natuurlijk zowel binnen als buiten de schoolmuren. In een schoolsituatie spelen leraren een belangrijke rol. Leraren hebben veel te maken met de planeetkwaliteiten. Het kan daarom heel prettig en zinvol zijn om te weten welke ingang bij welke planeeteigenschap een goede uitwerking heeft. Wanneer je bijvoorbeeld beseft dat sommige leerlingen sterke venuskwaliteiten hebben en niet goed tegen een rommelig lokaal kunnen, dan kan dat jou motiveren om ervoor zorgen dat het lokaal netjes is. Ook al lijkt het voor jou niet van belang.
Daarnaast dragen leraren bij aan het opvoeden van het astraallichaam. Het is aan hen om planeetkwaliteiten die zichtbaar worden als talenten te stimuleren. En andersom: daar waar ze een belemmering dreigen te worden voor de ontwikkeling van de leerling zoekt de leraar wegen om deze kwaliteiten te beteugelen. Dit doen zij met opdrachten die bepaalde eenzijdigheden temperen en bepaalde kwaliteiten juist oefenen. Zo zal het voor een leerling die zich snel in details verliest (weinig jupiterkwaliteiten) een uitdaging zijn om een adelaarsblik te trainen (jupiterkwaliteit) of voor een leerling die geen uitgesproken mening heeft (weinig venuskwaliteiten), een uitdaging zijn om te verwoorden wat diegene mooi of lelijk vindt aan een taal, een schilderij of aan een dier. Door een rijk palet aan opdrachten, werkvormen en activiteiten aan te bieden,bereiken docenten zoveel mogelijk leerlingen en oefenen de leerlingen ook kwaliteiten in zichzelf waarmee zij niet zo bekend zijn.
Om een scherper beeld te krijgen van de verschillende planeetkwaliteiten, helpt het om deze uit te vergroten. Hieronder lees je hoe de planeetkwaliteiten er dan uitzien. In werkelijkheid komt het maar zelden voor dat een kenmerk bij een leerling in zo’n sterke vorm zichtbaar is. In ieder mens zijn immers alle planeetkwaliteiten aanwezig. Toch kan het uitvergroten van de combinaties van eigenschappen helpen bij het begrijpen van gedrag. Het kan namelijk best interessant óf lastig worden als eigenschappen van één of twee planeten een boventoon gaan voeren.
Wil je je lesinhoud, aanpak en pedagogische benadering van het kind afstemmen op de planeetkwaliteiten, dan kun je eerst in kaart brengen welke kwaliteit bij welk kind dominant is of juist om ontwikkeling vraagt. Daarvoor is het onderstaande overzicht heel goed bruikbaar. Het laat zien welke kwaliteiten bij welke planeten passen. In de rechterkolom zie je vervolgens wat je als leraar kunt inzetten om een kwaliteit te temperen of juist te stimuleren.
Saturnus
Jupiter
Mars
Venus
Mercurius
Maan
Zon
Werken met planeten kan op verschillende niveaus. Zo kun je er je lesontwerp op afstemmen of er rekening mee houden in je didactiek en pedagogiek. Tot slot biedt het een manier om zelf als leraar meer inzicht te krijgen in je eigen kwaliteiten en wat je nog te ontwikkelen hebt.[3]
Lesontwerp
Het streven is een les of lessenserie waarbij je vragen en opdrachten aanbiedt waarin de verschillende planeetkwaliteiten allemaal (evenveel) aan bod komen. Hieronder enkele voorbeelden van opdrachten, ingedeeld naar de planeetkwaliteit.
Maanopdrachten
Reproduceren (wat staat er in de tekst? wat heb je gehoord of gezien?), citeren, iets natekenen, nazeggen of nazingen, aantekeningen maken, een oefening herhalen, dit zijn allemaal opdrachten waarbij maankwaliteiten tot hun recht komen of geoefend kunnen worden.
Venusopdrachten
Aangeven wat je mooi of juist lelijk vindt, werk mooi verzorgen, de omgeving en het materiaal verzorgen zijn namelijk opdrachten waarbij venuskwaliteiten tot hun recht komen of geoefend worden. Je kunt als leraar vragen welk woord de leerlingen het mooiste vinden klinken of wat de mooiste zin uit het boek is.
Mercuriusopdrachten
Verbanden leggen, associëren, relaties tussen personages in een verhaal beschrijven of aangeven wat dit met jou of met deze klas te maken te maken heeft, zijn opdrachten waarbij mercuriuskwaliteiten geoefend worden of tot hun recht komen. Ook vragen als “Heb je vaker iets gelezen, gehoord of meegemaakt dat met dit onderwerp te maken heeft?”
Marsopdrachten
Iets neerzetten in de wereld, iets veranderen, ergens een lans voor breken, een pleidooi houden, een ander einde schrijven en opdrachten die de moed, wilskracht, besluitvaardigheid en daadkracht aanspreken. Dat zijn opdrachten waarmee marskwaliteiten geoefend worden of tot hun recht kunnen komen. Vragen als “Waar zou jij zelf anders gehandeld hebben en wat waren dan de gevolgen geweest?” zijn vragen die zelfreflectie vereisen, iets wat niet zo sterk aanwezig is binnen de marskwaliteiten.
Jupiteropdrachten
Ordenen, in hoofdstukken of alinea’s indelen, groeperen, ergens overzicht over vormen, hoofd- en bijzaken onderscheiden, prioriteiten stellen, het zijn opdrachten die een beroep doen op jupiterkwaliteiten. Ook schema’s maken, de logica zoeken en theorieën vereenvoudigen spreken jupiterkwaliteiten aan.
Saturnusopdrachten
Tot de kern komen, een titel bedenken, de moraal van het verhaal weergeven, de onderliggende boodschap vinden en filosoferen zijn typisch opdrachten die saturnuskwaliteiten vragen of oefenen.
Groepsopdrachten als instrument
Bij een groepsopdracht kun je de verschillende planeetkwaliteiten aan het werk zien. Neem als voorbeeld een opdracht waarbij leerlingen in groepjes een krant maken. Bij zo’n opdracht komen verschillende leerlingrollen aan bod. Zo is er een planner nodig die heldere doelen stelt, een echte zonkwaliteit, en een hoofdredacteur die de kwaliteit van de inhoud bewaakt (een saturnuskwaliteit). Daarnaast zijn er schrijvers nodig (een maankwaliteit) en kan het ook niet ontbreken aan een manusje-van-alles (een mercuriuskwaliteit). Een vormgever (een venuskwaliteit) zorgt voor de opmaak en verzorging en een tijdbewaker zorgt er tot slot voor dat iedereen op tijd zijn werk inlevert (een jupiterkwaliteit). Aan de leerling met marskwaliteiten de taak om uiteindelijk een krachtige presentatie van de krant te geven.
Als je leerlingen zelf hun rol laat bepalen, kun je als leraar goed observeren wie welke rol op zich neemt. Zeker als je een klas of groep nog niet zo lang kent, kan dit een handige manier zijn om de verschillende kwaliteiten bij leerlingen te leren kennen. Maar je kunt de rollen als leraar natuurlijk ook zelf verdelen zodat leerlingen juist die planeetkwaliteiten oefenen die nog wat minder ontwikkeld zijn. Zo zou je een leerling met een sterk ontwikkelde mercuriuskwaliteit geen uitvoerende rol, maar juist de leidende rol van bijvoorbeeld hoofdredacteur kunnen geven. Op die manier kan hij, met de steun van zijn groepsgenoten, zijn saturnuskwaliteit ontwikkelen.
Het helpt om te bedenken wat nodig is om een andere kwaliteit tot ontwikkeling te laten komen omdat de leerling daar nu nog moeite mee heeft.
Denk in kwaliteiten en niet in types. Een leerling is geen mercurius- of marstype, maar heeft voorkeuren en talenten voor, of moeite met bepaalde kwaliteiten.
Net als je leerlingen, heb jij natuurlijk ook zo je voorkeuren, neigingen en blinde vlekken. Voor elk mens geldt dat een kwaliteit in de ene situatie een kracht of vermogen kan zijn en in een andere situatie juist een obstakel of remmende factor. Wanneer je je eigen planeetkwaliteiten leert herkennen, kun je ze ook beter hanteren en sturen. Zo leer je zelf als leraar ook om je eigen astraallichaam te sturen en meer verstopte planeetkwaliteiten in te zetten. Dat is voor leraren in het basisonderwijs en de eerste jaren van het voortgezet onderwijs nodig, omdat zij daarmee inwerken op het etherlichaam van de leerlingen (zie ook thema Pedagogische wet). Voor leraren in de hogere jaren van het voortgezet onderwijs is dat nodig omdat zij een voorbeeld zijn voor de leerlingen hoe je met je eigen planeeteigenschappen omgaat. Bovendien kunnen zij op deze manier vanuit hun ‘ik’ inspelen op het astraallichaam van de leerlingen. Een ideaal zal zijn om vanuit het ‘ik’ die planeetkwaliteit in te zetten waar de situatie om vraagt.
Er zijn verschillende activiteiten denkbaar om ook samen met collega’s aan de slag te gaan met het ontwikkelen van je eigen planeetkwaliteiten. Een manier is om teksten te bestuderen vanuit een bepaalde planeetkwaliteit.[4] Je kiest als groepje een tekst en iedere lezer kiest een planeet. Heb je maan gekozen, dan probeer je de tekst zo precies mogelijk te reproduceren. Misschien leer je de tekst, of een stukje ervan, wel letterlijk uit je hoofd. Heb je Venus gekozen, dan vertel je breeduit wat je mooi vond aan de tekst en wat je er verschrikkelijk aan vond. Sommige mensen doen dat heel gemakkelijk, voor anderen zou dat echt heel overdreven voelen. Juist dan oefen je venuskwaliteiten. Mercurius gekozen? Associeer er maar op los, of probeer verbanden te leggen, binnen de tekst, maar ook met andere studie-inhoud. Marskwaliteiten oefen je door de tekst te veranderen. Of er meteen mee aan de slag te gaan. Ergens een lans voor breken of de barricade op te gaan. Oefen je Jupiter, dan deel je de tekst in in hoofdstukken. Degene die Jupiter heeft gekozen, bewaakt tijdens de bespreking ook de tijd. Heb je Saturnus gekozen, dan zoek je naar de essentie van de tekst. Met elkaar wissel je je ervaringen uit en geef je elkaar feedback. Was hier echt Venus zichtbaar? Of pruttelde het nog wat? Is het Jupiter goed gelukt om de tijd te bewaken?
Een andere manier is om met een groepje collega's (les)situaties na te spelen, waarbij ieder een planeet als rol aanneemt. Er moet nog wat lesstof behandeld worden, maar je komt in tijdnood. Hoe reageren leerlingen vanuit de verschillende planeetrollen? En hoe reageert een leraar vanuit Mars, Jupiter, Saturnus of maan? Welke rol gaat je gemakkelijk af? En waar valt er nog wat te oefenen?
—--------------------------
Meer lezen:
Bos, W. (2015). Van binnen en buiten. Amsterdam: Uitgeverij Pentagon.
Stibbe, M. (1978). Mensentypen. Uitgeverij Christofoor.
Julius, F.H. (1971). Bomen en Planeten. Uitgeverij Vrij Geestesleven.
Mees, L.F.C. (1980). Levende metalen. Uitgeverij Vrij Geestesleven.
http://pcajansen.nl/documenten/Planetentypen%20-%20Max%20Stibbe.pdf
**Uitwerking zeven zieletypes **
[1] In feite betreft het hier niet alleen planeten maar ook de zon en de maan. De planeten zijn vernoemd naar Romeinse goden en godinnen, die op hun beurt elk een Griekse tegenhanger hebben. Deze goden en godinnen hebben dezelfde kwaliteiten als de kwaliteiten die hier aan de planeet gekoppeld worden. Kijk voor mercuriale eigenschappen bijvoorbeeld naar de god Mercurius (Hermes), de bode van de goden, snel en spits, tussen iedereen heen en weer bewegend. Of voor marskwaliteiten naar de God Mars (Ares). Meteen in de actie, doelgericht, onvermoeibaar.
[2] Vrij gebaseerd op Stibbe, M. (1978). Mensentypen. Uitgeverij Christofoor.
[3] Zie Bos.W. (2019). Van binnen en buiten: Planeetkwaliteiten in het onderwijs. Uitgeverij Pentagon.
[4] Zie Bos, W. (2019). Van binnen en buiten: Planeetkwaliteiten in het onderwijs. Uitgeverij Pentagon.