Als leraar kijk je verder dan de cognitieve ontwikkeling en prestaties van een leerling zoals we die vaak proberen te vangen in cijfers. Het gaat om de evenwichtige persoonlijke ontwikkeling die alle leerlingen doormaken tot mensen die richting en betekenis kunnen geven aan hun eigen leven. Hier komt het antroposofische mensbeeld om de hoek kijken waarbij de mens wordt omschreven als een geheel van lichaam, ziel en geest. Dit uitgangspunt is zowel het meest basale als misschien wel het lastigste. Er staan weinig concrete adviezen in, is redelijk abstract, maar toch komen alle pedagogische adviezen hieruit voort. Denken over opvoeden hangt namelijk af van je visie op de mens. In dit hoofdstuk wordt (in het kort) het mensbeeld beschreven dat ten grondslag ligt aan de vrijeschoolpedagogie. Door je als leraar te blijven verdiepen en scholen in de menskundige uitgangspunten van het vrijeschoolonderwijs, ontwikkel je een perspectief van waaruit je het alledaagse handelen in de klas kunt vormgeven.
Als leerlingen hier van hout een werkstuk maken, dan moeten ze soms ook dingen meten en dingen uitrekenen. Dat zijn de momenten waarop ze de verbinding moeten leggen tussen hoofd en handen.Elske Wildschut, Rudolf Steiner College Haarlem
De eerste dag in de kleuterklas, een spannend moment. Wat zijn de gebruiken en gewoontes in deze klas? Wanneer ruimen we op en wanneer zingen we een lied? De eerste periode in een nieuwe klas staat in het teken van wennen. Van gewoontes leren kennen en laten inslijten zodat een kind weet waar het aan toe is. Van houvast vinden in het ritme van de dag, de week en de seizoenen.
En dan volgt twee jaar later die spannende stap naar de eerste klas waar een nieuwe groep samenkomt uit diverse kleutergroepen. Opnieuw leren de kinderen de gewoonten kennen. Deze vormen een belangrijke basis voor het schoolse leren dat op het programma staat. Voor mensen die al jaren bekend zijn met de vrijeschool, is het geen verrassing dat kleuters een vast dagprogramma volgen en er ook in het voortgezet onderwijs tot en met de examenklas terugkerende rituelen zijn. Van het dagelijkse opruimlied bij de kleuters, tot gedichten opzeggen in de Duitse les. Het zijn de dingen die horen bij de pedagogische didactiek op de vrijeschool die voor leraren, ouders en leerlingen al snel gewoon worden. Vraag je een kind waarom hij elke ochtend een spreuk zegt, dan zal het antwoord iets zijn als: ‘Gewoon, omdat we dat altijd zo doen. Omdat dat zo is op de vrijeschool’. Net zoals het volstrekt gewoon is dat er van kleuterklassen tot eindexamenklassen behalve cognitieve vakken, ruimschoots aandacht is voor bewegen, handvaardigheid en kunst. Toneelstukken, kooruitvoeringen, gangen vol met schilderijen die door leerlingen zijn gemaakt. Zelfs binnen vakken als taal, biologie, natuurkunde, geschiedenis, zien we dat de leerlingen veel schriften vullen of werkstukken maken waarbij ruimschoots zelf getekend en geschreven wordt. Hoofd, hart en handen vullen elkaar aan bij het leren. Elke dag weer en zoveel mogelijk bij élk vak.
Maar waarom zeggen leerlingen en docenten elke ochtend een spreuk? En waarom besteden leerlingen zoveel tijd aan niet-cognitieve vakken? Nieuwe docenten en ouders nemen met een antwoord als ‘gewoon omdat het zo is’ niet altijd genoegen. Want waarom zou je je een dagelijks ritme van gewoonten en handelingen aanmeten als je niet weet wat de achtergrond is van deze rituelen? Kortom: Waarom doen we wat we doen op de vrijeschool en op welke visie is de pedagogische-didactische aanpak gebaseerd?
Het is niet voor niets dat het leren in de kleuterklas voornamelijk bestaat uit nabootsen en doen. Het is ook niet voor niets dat leraren naast de cognitieve onderdelen zoveel tijd besteden aan kunst en handvaardigheid. Dat heeft alles te maken met het mensbeeld dat aan het vrijeschoolonderwijs ten grondslag ligt en dit mensbeeld is geïnspireerd door de antroposofische levensbeschouwing. De pedagogisch-didactische visie van de vrijeschool is hierop gebaseerd. Wil je een kind écht begeleiden in zijn persoonlijke ontwikkeling, dan zul je verder moeten kijken dan alleen zijn cognitieve opbrengsten. Precies dát is waar de vrijeschool naar streeft, verder kijken. De vraag is alleen: waar kijk je dan naar? En kun je de persoonlijke ontwikkeling van elk kind in klassikaal verband begeleiden? De antroposofische menskunde[1] geeft jou als leraar een houvast en reikt handvatten aan. Handvatten waarmee je je leraar-zijn geleidelijk vormgeeft en ontwikkelt. De menskunde geeft namelijk perspectieven van waaruit je naar de mens en zijn ontwikkeling kunt kijken. Deze perspectieven helpen bij het begrijpen van mensen en waarom zij de dingen doen zoals zij doen. Voor leraren zijn deze perspectieven heel bruikbaar wanneer zij naar opgroeiende mensen kijken en hen zo goed mogelijk proberen te begeleiden op weg naar hun volwassenheid. Want wanneer je weet waar je naar moet kijken, kun je ook gemakkelijker zien wat een kind of een klas nodig heeft. Wat zien we bijvoorbeeld aan kinderen die de kleuterklas achter zich hebben gelaten? We zien dat deze kinderen niet meer alleen vanuit gewoontes denken en doen. Ze worden nieuwsgierig naar de wereld waarover de juf of meester nu in levendige, beeldrijke verhalen gaat vertellen. Zo kunnen ze gevoelsmatig de wereld gaan verkennen.
De menskunde kun je zelf als leraar elke dag ontdekken, door te lezen, door te kijken en door met elkaar te praten of door je inzichten te toetsen. Zo wordt de menskunde een bron van inspiratie van waaruit je als leraar kijkt naar het leerplan en naar wat nodig is voor de leerlingen. Daarbij stel je jezelf als leraar steeds de vraag: “Wat is er op dit moment nodig?” Hierbij heb je een verantwoordelijkheid naar de kinderen en de ouders. Dat betekent ook dat je ter plekke in mag spelen op momenten en in mag gaan op ingevingen.
In dit hoofdstuk beschrijven we de belangrijkste perspectieven die vanuit de menskunde worden meegegeven, namelijk het tweeledig, drieledig en vierledig mensbeeld.
Illustratie: Marijn Ruhaak
Tweeledig mensbeeld: fysiek en geestelijk
Dat de mens een fysiek lichaam heeft, is geen nieuws. De algemene menskunde beschrijft de mens ook als meer dan alleen zijn lichaam. Achter het tastbare en zichtbare lijf gaan heel wat gevoelens, gedachten, idealen en karaktereigenschappen schuil waardoor je in een bepaalde stemming bent en bepaalde beslissingen neemt. In de menskunde wordt dit onderscheid aangeduid als tweeledig mensbeeld: het fysieke en het geestelijke. Dit geestelijke deel is het deel dat volgens de antroposofie continu voortleeft en zich ontwikkelt door verschillende incarnaties heen. Het fysieke deel is daarentegen van tijdelijke aard en doet alleen in het huidige leven dienst als onderkomen van het geestelijke deel. Maakt dat het fysieke lichaam minderwaardig? Nee, want dat geestelijke deel heeft wel een stevig en gezond lichaam nodig als omgeving om zich in te kunnen ontwikkelen. Wat voor volwassenen geldt, geldt net zo goed voor de kinderen in de klas: met de zorg voor een lichaam dat te maken heeft met spanning of ziekte, is het lastig om je te richten op de geestelijke ontwikkeling . In de kleuterklas doet de leerkracht er bijvoorbeeld alles aan om de ontwikkeling van het fysieke lichaam te ondersteunen. Door een vast dag-, week- en jaarritme aan te brengen, kan er genoeg energie van het kind besteed worden aan de opbouw van het fysieke lichaam. (zie ook uitgangspunt Leeftijdsfasen en Pedagogische wet)
Drieledig mensbeeld: lichaam, ziel, geest en hoofd, hart, handen
Binnen de vrijeschool wordt vaak gesproken over aandacht voor ‘het volledige kind’ of ‘het kind in zijn geheel’. Voor nieuwe docenten is dit vaak een nogal abstract beeld dat weinig houvast geeft in de lespraktijk. Wat wordt er nu precies bedoeld met het volledige kind? Het gaat hier om het kind als denkend, voelend en handelend wezen. Op de vrijeschool wordt het het hoofd (denken) aangesproken in samenhang met het hart (voelen) en de handen (handelen). Dat betekent dat leerlingen ook wanneer zij kennis verwerven en denkvaardigheden oefenen, ook kunstzinnig bezig zijn en iets met hun handen moeten doen. De ontwikkeling van het gevoelsleven (het hart) krijgt op haar beurt niet alleen vorm in kunstzinnige lessen, maar ook in bijvoorbeeld het leren van een taal of in de scheikundeles (zie Kunstzinnig onderwijs). Daarnaast krijgt het gevoel in het hele onderwijs alle aandacht doordat het leerlingen uitnodigt zichzelf, de ander en de wereld te ontmoeten en te bevragen. Zelfkennis en kennis van de (sociale) omgeving zijn cruciaal voor een evenwichtige ontwikkeling tot zelfstandig mens in onze samenleving. Leerlingen werken hier niet alleen tijdens de lessen aan, maar ook tijdens de verschillende jaarfeesten en bijvoorbeeld de toneeluitvoeringen.
Het streven is dat het kind kan uitgroeien tot een volwassene die beschikt over een helder denkvermogen (hoofd) , een evenwichtig gevoelsleven (hart) en wilskrachtig handelen (handen). Geen leerling is hetzelfde en je zal merken dat de ene leerling geneigd is om vooral zijn hoofd te gebruiken terwijl een andere leerling juist in eerste instantie vanuit het gevoel handelt. Aan de leraar de taak om het ontwikkelen van alle drie de dimensies te stimuleren. Misschien is het goed om te weten dat kinderen bewust of onbewust een voorbeeld nemen aan hun leraar. Als leraar kun je leren met hoofd, hart en handen dus stimuleren door het voor te leven.
Op vrijescholen wordt ook gesproken over lichaam, ziel en geest wanneer het gaat over het drieledige mensbeeld. Zoals gezegd, wordt met lichaam het fysieke lichaam bedoeld, dat je daadwerkelijk kunt zien en voelen. Hoofd, hart en handen zijn daar onderdelen van. De geest is zoals hierboven beschreven de eeuwige kern van mensen.[2] Met de ziel wordt alles bedoeld waarin het niet-tastbare deel van mensen tot uitdrukking komt: het denken, het voelen van emoties en het willen. De ziel wordt in het drieledig mensbeeld gezien als de verbinding tussen geest en lichaam. In de ziel ontmoeten de geestelijke wereld en de fysieke wereld elkaar. Door de ziel kan de geestelijke kern indrukken opdoen, zich uitdrukken en zich laten zien in deze wereld en in dit leven.[3]
Vierledig mensbeeld: fysiek lichaam, etherlichaam, astraallichaam, ik
Om het allemaal wat ingewikkelder te maken, is er naast het tweeledig en het drieledig ook een vierledig mensbeeld. Lijkt verwarrend, maar bedenk dat het eigenlijk verschillende brillen zijn waardoor je naar de mens kijkt. Net zoals je een gebouw van meerdere kanten kunt bekijken door een rondje eromheen te lopen en er binnenin te kijken, zo kun je ook een mens en zijn ontwikkeling vanuit verschillende perspectieven zien. Wil je een gebouw écht leren kennen, dan zul je veel rondjes binnen en buiten moeten lopen en je in alle facetten moeten verdiepen. Van de grond waarop het fundament geslagen is tot het materiaal, de architectuur en de omgeving die het bouwsel een ziel geven. Voor de mens geldt dat net zo. De vraag is alleen of je het als leraar als je taak ziet om je leerlingen in al hun facetten te zien. Op de vrijeschool staat het streven daarnaar centraal. Behalve het verschil in hoofd, hart en handen en lichaam, ziel en geest, wordt er ook een onderscheid gemaakt tussen het fysieke lichaam, het etherlichaam, het astraallichaam en het ik. Alle vier spelen een rol bij de ontwikkeling van het kind tot zelfstandig en evenwichtig individu. Maar wel allemaal op een eigen moment. Het fysieke lichaam kennen we, maar er is meer. Zo is er ook iets wat het etherlichaam wordt genoemd. Dit lichaam zorgt ervoor dat het fysieke lichaam er niet alleen ís, maar ook dat het lééft. Het wordt ook wel het levenslichaam genoemd. Het etherlichaam omvat alle processen die het fysieke lichaam in leven houden zoals de bloedsomloop en de spijsvertering. Daarnaast omvat het alle ingesleten gewoontes en ritmes en het aanleren of inslijten ervan. Komt een verandering of reeks veranderingen bijvoorbeeld voor het gevoel te snel, dan kunnen we onrustig raken. Op dat moment protesteert het etherlichaam. Volledige controle over wat er om je heen gebeurt, heb je natuurlijk nooit, maar met veel vaste gewoontes en een duidelijk ritme draag je wel degelijk bij aan een gezond etherlichaam. Waarom kleuters dus een vast dagprogramma volgen en er tot en met de examenklas terugkerende rituelen zijn? Om het etherlichaam gezond te houden.
Natuurlijk bestaat de mens niet alleen uit een fysiek lichaam en een etherlichaam. We hebben allemaal ook gevoelens, dromen, emoties, impulsen. Ook hier heeft de menskunde een aanduiding voor: het astraallichaam. Tot slot is er het ik dat maakt dat je op jezelf kunt reflecteren en de ander kunt begrijpen. Je kunt een plan maken of ambities hebben en daar naartoe werken. Je kunt jezelf inhouden als je boos bent of juist heel blij en je wilt dat niet laten blijken. Volgens dit mensbeeld verbindt het ik ons met de hogere geestelijke wereld, en worden zelfinzicht, zelfbewustzijn en echte creativiteit mogelijk.”[4]
De ontwikkeling van een kind
Binnen de vrijeschool wordt vaak gesproken over ‘de ontwikkeling van een kind’. Dat roept de vraag op hoe die ontwikkeling er volgens de menskunde dan precies uitziet. En voor leraren belangrijk: hoe begeleid je een kind gedurende zijn schooltijd zodanig, dat het goed is voorbereid om als volwassene in de wereld te staan? Gelukkig biedt de menskunde hier veel inzicht en handvatten. Deze bespreken we in uitgangspunt Leeftijdsfasen.
[1] Met algemene menskunde wordt het totaal aan antroposofische inzichten in de mens bedoeld, zoals beschreven door Rudolf Steiner. Het boek Algemene menskunde al basis voor de pedagogie vormt het fundament van de ‘stoomcursus’ die Rudolf Steiner in 1919 gaf aan de eerste lichting vrijeschoolleraren. Hij gaat daarin uit van algemene antroposofische inzichten over de mens en verbindt die met de praktijk van het pedagogisch handelen.
Leraren op vrijescholen bestuderen deze lezingen vaak gezamenlijk en laten zich erdoor inspireren bij het vormgeven van het onderwijs. Recentelijk heeft Valentin Wember enkele boeken geschreven waarin hij de algemene menskunde wat toegankelijker maakt voor de hedendaagse leraar. In ‘Menschenkunde Verstehen’ (Albert Schmelzer & Jan Deschepper, Edition Waldorf; 1919) staan 14 essays gebundeld waarin Steiners voordrachten van de ‘Allgemeine Menschenkunde’ vanuit hedendaagse wetenschappelijk perspectief inzichtelijk worden gemaakt.
Het onderwijs dat gegeven wordt op de vrijeschool komt voort uit deze visie op het mens-zijn. Alle besproken inzichten in de praktijk brengen, lijkt een hele opgave. Want hoe verzorg je nu het etherlichaam van de leerling of hoe voed je het astraallichaam? Hoe weet je of je tijdens je les nu zowel hoofd, hart als handen aanspreekt? Ook kan het behulpzaam zijn om na te gaan vanuit welk perspectief je een leerling of klas wil benaderen. Laat je je eigen etherlichaam spreken of handel je vanuit je astraallichaam? Dat klinkt een beetje hocus pocus, maar dat hoeft het niet te zijn. Bijvoorbeeld: na een speelochtend in de kleuterklas is het tijd om weer op te ruimen. Je kunt nu het gebruikelijke opruimlied inzetten. De kinderen zullen het herkennen als teken dat het tijd is om de spullen weer netjes op hun plek te leggen. In dit geval benader je de leerlingen vanuit je etherlichaam: je maakt gebruik van aangeleerde gewoontes. Handel je vanuit het astraallichaam, dan kun je tegen de klas zeggen dat je super blij zou zijn als het de kinderen lukt om de klas binnen dertig tellen op te ruimen. Je spreekt nu vanuit je eigen gevoel en dus je astrale lichaam. Het is de kunst om deze beide manieren heel bewust te hanteren. Meer hierover kun je lezen in De pedagogische wet.[1]
Hoe je de menskunde kunt inzetten in het onderwijs, vind je elders in dit kompas. De visie op de ontwikkeling van het kind maakt dat in de kleuterklassen het spelen centraal staan, dat in de klassen 1-8 het verhaal (of beweging) het uitgangspunt is van de lesstof en dat in de bovenbouw verschillende leerkrachten nodig zijn om pubers zich te laten ontwikkelen. Of dat het hele onderwijs in de klassen negen tot en met twaalf gericht is op het leren oordelen. Meer hierover lees je in uitgangspunt Leeftijdsfasen. In Curriculum lees je hoe de menskunde ten grondslag ligt aan de inhoud van het leerplan. Waarom geven we in klas 4 een vak als dierkunde en in staan in klas 10 de revoluties centraal? Pedagogisch-didactische aanwijzingen gebaseerd op de menskunde vind je terug in het uitgangspunt Pedagogisch-didactisch handelen. Het bestaan van een geestelijke wereld en een fysieke wereld, het tweeledig mensbeeld, staat aan de basis van het uitgangspunt Spirituele oriëntatie en werkt door in de uitgangspunten Autonomie van de leraar en Verbondenheid. Het drieledig mensbeeld - onderwijs voor hoofd, harten handen - komt uitgebreid aan de orde in zowel het uitgangspunt Pedagogisch-didactisch handelen handelen als in het thema Kunstzinnig onderwijs. Wat werken met het vierledig mensbeeld voor de leraar betekent, wordt uitgewerkt in het thema Pedagogische wet. Ook de thema’s Verhalen vertellen, Herhaling en ritme, Beelden en Jaarfeesten hebben allemaal hun wortels in de menskunde.
[1] Van Dam, J. (2018). De pedagogische wet. Amsterdam: Uitgeverij Pentagon.
[2] Zoals hoofd, hart en handen onderdelen zijn van het fysieke lichaam en denken, voelen en willen krachten in de ziel, zo zijn imaginatie, inspiratie en intuïtie vermogens van de geest.
[3]https://hiberniaschool.be/steinerpedagogie/antroposofie/
[4] Hans Stolp, Trouw 8-05-2020
https://devrijejuf.blog/2018/10/24/hoofd-hart-handen/
https://hiberniaschool.be/steinerpedagogie/antroposofie/
http://www.dezonnewende.com/antroposofie-voor-beginners/
Steiner, R. (2014). Menskunde en opvoeding. Amsterdam: Uitgeverij Pentagon.
Steiner, R. (2018). Algemene menskunde als basis voor de pedagogie. Utrecht: Ef & Ef Media.
Steiner, R. (2020). Menskunde, pedagogie en Kultuur. Amsterdam: Uitgeverij Pentagon.
Wember, V. (2016). Wilsopvoeding. Amsterdam: Uitgeverij Pentagon.
Wember, V. (2017). Menskunde verinnerlijken. Amsterdam: Uitgeverij Pentagon.
Wember, V. (2019). Sociale vaardigheden in de Waldorf-pedagogie. Amsterdam: Uitgeverij Pentagon.